Op de tweede avond van Waits’ drie concerten in Carré duurt het tot over half negen voordat iedereen zit en de kroonluchters uitgaan. Daarvoor had de zaal weliswaar af en toe geprobeerd Waits en zijn band uit de coulissen te lokken door applausflarden en gejuich, maar de nonchalant op het toneel gecentreerde versterkers en instrumenten werden terloops slechts door een enkele roadie getest.

Dan komen bassist Larry Taylor, drummer Brian “Brain” Mantia en gitarist Marc Ribot het toneel opgewandeld. Die zetten onder enthousiast applaus zonder verdere plichtplegingen een zware elektrische groove in en daar komt Waits gehaast en met gebogen rug aangesneld, de jaspanden van zijn colbertje achter zich aan wapperend. Hij maakt een houterige buiging uit de heupen: het linkerbeen gestrekt naar buiten gestoken, maar de voet naar binnen gedraaid. Met zijn naar voren uitgestrekte handen lijkt hij kwakende eenden na te doen, een gebaar dat hij die avond nog vaak zal herhalen.

Na abrupt tegen de microfoon aan te zijn gekropen, begint hij Make It Rain te zingen, zijn armen bezwerend in de lucht stekend. Gecontroleerd grommend en strak begeleid door zijn drie muzikanten schokt hij zich door het nummer, dat wordt voortgestuwd door Brain’s afgemeten, maar opzwepend strakke drummen. Over dat ritme imponeert Waits’ rauwe en schorre zang vanaf de eerste inzet door zijn kracht en uitdrukking. Hij spuugt de woorden gretig in de microfoon en megafoon, onzichtbare vierkanten dansend om zijn wanhopige woorden te onderstrepen.

De zaal reageert enthousiast op het nummer en lacht om zijn uitleg als Waits de band laat stoppen na één couplet van Don’t Go Into That Barn. Het klinkt op het podium te wollig, zegt hij tegen de monitormixer tussen de gordijnen. Onmiddellijk daarna zet hij opnieuw het door hem solo gegromde intro in, gevolgd door zijn band. De harde uitvoering benadrukt het oerritme, waarbij Taylor en Ribot de opzwepende “ooh’s”en “aah’s” voor hun rekening nemen.

Het is het begin van een twee uur en een kwartier durende set, waarin de nadruk ligt op Real Gone, en verder enkele nummers voorkomen van Mule Variations, Alice, Blood Money en The Black Rider.

Hoewel de band van songs als Metropolitan Glide en Shake It hypnotiserende versies speelt waarbij Waits extatisch danst en zingt, kiest hij naar verhouding vaak voor ballads. De intensiteit van het bijna overstuurde, agressieve Hoist That Rag, dat met Brain en Casey Waits op conga’s als een vrachtwagen vol grind over de zaal wordt uitgestort, beheerst ook verstilde nummers als The Sins Of My Father en Dead And Lovely van Real Gone,, November en I’ll Shoot The Moon van The Black Rider, het titelnummer van Alice en Real Gone’s The Day After Tomorrow.

In die nummers laat Waits horen dat hij  niet veel nodig heeft om te overtuigen: Brain legt accenten met conga’s of zachte brushes, Taylor bast dienend en Ribot benadrukt de zang met zijn gitaarloopjes,  maar haalt fel uit in zijn snerpende solo’s. Samen weven ze een misleidend lieflijk web waarbinnen Waits zijn gruwelijkheden bezingt, al staat Ribot regelmatig tijdens nummers zijn gitaar te stemmen of geërgerd te gebaren naar de monitormixer.

Waits laat erin horen dat hij een tweede en zelfs een derde stem heeft: behalve met zijn gruizige brul, kan hij ook zingen met een onvaste falset en zijn door de jaren heen gerijpte, maar gebarsten bariton. Dan klinkt hij teder en weemoedig, maar hij blijft door zijn ingetogenheid ver weg bij het sentimentele.

Als Waits niet een rudimentair ritme slaat op zijn gitaar, die hij vasthoudt zoals een onwennige vader zijn netgeboren eerste kind, fladderen zijn armen door de lucht. Het lijkt of in de nok van Carré een dronken poppenspeler zit, maar Waits heeft zelf de touwtjes in zijn knoestige handen: het publiek explodeert aan het eind van de nummers, maar durft bijna niet te reageren als het de intro’s herkent, bang de spanning te doorbreken die de vier oproepen.

Zelfs die vermaledijde publiekparticipatie regelt hij blijkbaar liever zelf dan haar ook inderdaad aan het publiek over te laten. Twee keer worden de toeschouwers aangemoedigd eens flink mee te klappen op daarvoor speciaal geselecteerde simpele ritmes: zo blijkt de dronken klompendans van Hoist that Rag er uitstekend geschikt voor als Brian en Casey Waits de conga’s laten voor wat ze zijn en voorgaan in een rondje maathouden voor beginners, terwijl Waits zelf het publiek eenmaal uitnodigt nu maar eens lekker een stukje mee te zingen in een refrein.

In het wanhopig smachtende Trampled Rose, dat zoals vaker even bijna onherkenbaar begint door Waits’ terloops al voor de muziek begonnen geneurie, verruilt Brain zijn drums net als in een aantal andere voor een sampler. Zijn partijen klinken overigens desondanks alsof ze direct komen uit de honderd jaar oude traditie van blues en folk.

Zo raken Waits en zijn gezellen een uur en drie kwartier aan het mysterie. Aan het eind klapt, fluit en stampt de zaal hen nog twee maal massaal terug naar de spotlights. Van de drie toegiften was de eerste zeker ingestudeerd en de tweede vermoedelijk gedeeltelijk. Waar Waits tijdens het concert zelf slechts in twee nummers toetsen had gespeeld, rollen zijn roadies al voor het begin van de eerste toegiften een piano naar de rand van het podium. Daaruit haalt hij vanaf de terloops zoekende introductie die wat zwevende barklanken die ook zijn hele carrière al kenmerkend voor hem zijn, spaarzaam begeleid door Taylor, Brain en Ribot, de laatste één keer op trompet.

Bij de derde toegift spelen ze maar een nummer en als ze na in totaal twee uur en een kwartier opnieuw van het podium verdwijnen is de zaal bevredigd: een ingehouden applaus klinkt dit keer en als de kroonluchters aangaan, lopen de eerste mensen al door de zaaldeuren naar de garderobe.

Gepubliceerd op www.popmagazineheaven.nl

Recensies van Glitter And Doom, Alice, Blood Money en Real Gone vind je elders op deze site.