Wie van popmuziek houdt, heeft de  eigenschap anderen van de schoonheid ervan te willen laten meegenieten. Dat kan uitmonden in het eindeloos opzetten van cd’s voor vrienden om gejaagd te zoeken naar nèt dat  nummer waarin al dat moois is samengebald, of het schrijven erover, natuurlijk.
Daarachter zit de drang iedereen te willen overtuigen van het bijzondere karakter van gebruikte akkoordenschema’s of metaforen. Echte liefhebbers leggen daarbij onvermijdelijk een onstuitbare bekeringsijver aan de dag: de muziek is niet alleen mooi, alle anderen moeten dat  óók vinden.

Voor die affectionado’s zijn mooie tijden aangebroken tijdens het boodschappen doen: waar tot voor kort winkelcentra en supermarkten uitblonken in ergerlijk anonieme achtergrondmuziek, die op sommige momenten zelfs een sterke heimwee naar het orkest van Mantovani veroorzaakte, worden de laatste jaren meer en meer nummers gedraaid waarvoor de liefhebber zich niet hoeft te schamen.
Bovendien ligt daarbij niet langer de nadruk op de jaren zestig en zeventig, zoals in gemakzuchtige radioprogramma’s nog wel eens het geval is, maar wordt een uitgebreide reis door de tijd gemaakt.

De criteria om nummers te draaien zijn niet altijd duidelijk: Hey Nineteen van Steely Dan was nooit een hit, Oliver’s Army van Elvis Costello and the Attractions een kleine, Shout van Tears for Fears en Californication van de sinds hun hit-ballad Under The Bridge salonfähige Red Hot Chili Peppers grote.
Hoewel sommige genres in die omgeving nog steeds ongedraaid blijven, lijkt het erop dat pop daarmee eindelijk volledig geaccepteerd is. Op deze manier ondersteunt de popmuziek immers een van de belangrijkste vormen van zelfexpressie van deze tijd: ik shop, dus ik ben!

De principes die de Muzak Company lang geleden al hanteerde om de stemming van de luisteraar ongemerkt te beïnvloeden door middel van meer up-temponummers wanneer de energie en concentratie verslappen (bijvoorbeeld na de lunch), zullen daarbij ongetwijfeld in ere worden gehouden. Met zo’n grote hoeveelheid nummers om uit te kiezen, is dàt ook geen enkel probleem.

Het probleem is wel, dat daarmee het karakter van de popmuziek definitief om zeep geholpen wordt. Pop is weliswaar al lang niet meer de stem van de tegencultuur, een protest tegen de commercie, maar in alle bovengenoemde (en veel andere gedraaide) nummers staan echte emoties centraal, hoe onderkoeld misschien ook onder woorden gebracht.
In Hey Nineteen bezingt Donald Fagen de generatiekloof tussen hemzelf en Walter Becker enerzijds en hun veel jongere groupies, die niet eens over Aretha Franklin gehóórd hebben, laat staan dat ze iets vàn haar gehoord zouden hebben. Het wanhopige sarcasme van de tekst springt er pas bij aandachtige beluistering uit en precies dezelfde gevoelens moeten de Steely Dan-liefhebber dan ook overvallen, als het sluwe discoritme voorttikt tijdens afwegen van tomaten of het passen van een paar gympen en hij het winkelend publiek monstert. (Zijn er inderdaad nog altijd zo weinig vrouwelijke Dan-fans? De vrouwen díe het concert in Ahoy’ bezochten, keken allemaal zo vertederd en niet-begrijpend naar hun mannelijke metgezellen dat het leek alsof ze met hun vijfjarige zoontje een pretpark bezochten, omdat ze dat in een onbewaakt ogenblik nu eenmaal hadden beloofd).
Deze paradox wordt op een nog directere manier duidelijk als de zeer kritische tekst van Californication wordt beluisterd tegen de achtergrond van een willekeurig Nederlands winkelcentrum: waar de tekst afrekent met de Californische manier van leven, wordt deze in onze eigen shopping malls, hoeveel kleiner ook dan in het land van de onbegrensde mogelijkheden, zonder enige reserve in de praktijk gebracht. Zelfs wie niet beseft dat ‘fornication’ in het Engels ‘overspel’ betekent, moet de huurlingen van  Costello en de existentiële levensangst van Orzabal en Smith uit de boxen thuis prefereren boven het en passant ondergaan ervan in koopgrotten, beheerd door zakenlieden die zich hebben vermomd als moderne mensen die ‘naar een mopje eigentijdse muziek toe best wel een stukje waardering kunnen opbrengen op zijn tijd.’

Juist liefhebbers moeten er daarom naar streven de popmuziek terug te dringen naar plekken waar ze de aandacht krijgt die ze verdient. Pop is tenslotte geen achtergrondmuziek maar voorgrondmuziek en oases bestaan nu eenmaal slechts bij de gratie van de woestijn eromheen.
Ruim baan dus voor Mantovani, James Last, Air, Kruder & Dorfmeister, St Germain  en andere muziekmakers-per-meter. Winkeliers-van-nu kunnen zich dan opnieuw op de borst kloppen, omdat zij de lounge-muziek trendy hebben omhelst  en dan is iedereen tevreden, want  in zo’n woestenij hebben popfans ook weer plekken om naartoe te vluchten.

Gepubliceerd in Heaven 11, maart-april 2001/no. 2