New Orleans heeft bijnamen die de stad roemen: The Big Easy en The City That Care Forgot. Het meest objectief is echter The Crescent City, naar de sikkelvorm die zij heeft: het French Quarter, het oude centrum, is gebouwd om de kronkel van de Mississippi heen.

Niet alles is overigens zo relaxed als de bijnamen suggereren van die naar Amerikaanse begrippen kleine stad, waar inclusief alle voorsteden slechts ongeveer een miljoen mensen wonen, waarvan inner New Orleans er ongeveer zeshonderdduizend telt.

Zo had de stad jarenlang het op één na hoogste aantal moorden per jaar in de V.S: tijdens mijn eerste verblijf daar. Eind april 2003 werd toen de honderdste geboekt, en dat was alweer een hoger gemiddelde dan het jaar ervoor rond dezelfde tijd. Vandaar ook dat de hoofdcommissaris van politie, bondig aangeduid met de term ‘sheriff’, op een groots aangepakte persconferentie een nieuw plan ontvouwde om de (jeugd)bendes de wacht aan te zeggen en de facto de oorlog te verklaren.

Wanneer je als bezoeker buiten gevaarlijke gebieden blijft, merk je van die moorden niets, behalve dan de berichten in de Times Pickayune vrijwel iedere morgen over afrekeningen tussen bendeleden en de soms gestelde vraag: ‘Hoe wil je daarnaar toe rijden? Nee, ga maar liever zo.’ Een keer was ik zo naïef te zeggen, dat de door mij aangewezen fietsroute toch in rechte lijn naar mijn doel leidde, maar het flegmatieke antwoord overtuigde volkomen: ‘Op dat stuk van New Orleans Avenue kan nog wel eens een verdwaalde kogel rondvliegen.’

Ook in andere opzichten zijn de bewoners van de stad laconiek: het tijdstip voor een afspraak is bijvoorbeeld meer een streeftijd dan een vaststaand feit en als er toevallig iets onverwachts gebeurt, kan het best dat zo’n afspraak opeens niet blijkt door te gaan.

JazzFest

Dat fietsen en die afspraken stonden alle in het teken van een jongensdroom: het New Orleans Jazz and Heritage Festival, want dát heeft New Orleans eens per jaar ook.
Het JazzFest wordt traditioneel gehouden op de Fairgrounds, die in het gewone leven dienst doen als paardenrenbaan en gelegen zijn ten noordoosten van het French Quarter.
Gedurende het laatste weekeinde van april en het eerste weekeinde van mei echter herbergt het  terrein in totaal zeven dagen lang twaalf podia van verschillende grootte, zowel in de open lucht als in tenten. Op die podia zijn elke dag ongeveer 60 artiesten en groepen te zien en te horen, terwijl er langs de paden van het middenterrein een enorme hoeveelheid eetstalletjes te vinden zijn met lokale specialiteiten, een ‘native indian village’ en een ambachten- en kunstdorp.

De donderdag van het eerste weekeinde werd er vorig jaar in een laat stadium aan toegevoegd. Daarom miste ik dan ook optredens van o.a. de Wild Tchoupitoulas, Lucinda Williams, the Allen Toussaint Jazz Project en Fats Domino, maar omdat de bezoekersaantallen tegenvielen werd deze extra dag voor dit jaar weer geschrapt. Het slotweekeinde begint tijdens JazzFest al jaren op donderdag.
Het is trouwens toch altijd de vraag wie er nu precies zullen optreden; op het moment dat je boekt, is dat nog niet bekend. Omdat echter ‘iedereen’ er ‘altijd’ speelt, is dat een gok die ik maar nam: gedurende die zeven dagen zouden er hopelijk toch wel genoeg favorieten te zien zijn.
Dat boeken is voor het festival zelf niet nodig, want ook aan de kassa zijn natuurlijk kaarten verkrijgbaar, maar wél voor een vliegticket en accommodatie ter plaatse. De periode van het JazzFest behoort namelijk samen met het French Quarter Festival en Mardi Gras tot de periodes waarin de kamerprijzen het hoogst zijn.
Rond februari druppelen dan de eerste onbevestigde namen binnen via www.nojazzfest.com en nog wat later volgt de officiële bekendmaking, inclusief printervriendelijk hokjesschema per dag.

De renbaan

Hoewel het JazzFest in Nederland nog vrijwel onontdekt is, is het dat in Amerika niet bepaald: gedurende de acht dagen werd het bezocht door 452.000 bezoekers, waarbij de beide zaterdagen met meer dan 80.000 bezoekers de drukste dagen waren en de eerste donderdag met 26.000 de rustigste.
De toegangsprijs was met zijn 25 dollar per dag (en in de voorverkoop slechts twintig) zeer laag, helemaal wanneer je beseft wie je daarvoor te zien krijgt. Toch maakt het JazzFest winst. Die wordt geheel verdeeld onder goede doelen die alle met muziek te maken hebben: er worden instrumenten aangeschaft voor jongeren die dat niet kunnen betalen, maar ook geld gegeven aan de Musicians’ Clinic, die medische behandelingen betaalt voor onverzekerde muzikanten, en aan het plaatselijke radiostation WWOZ, dat allerlei plaatselijke muziekgenres uitzendt, bijna geheel draait op vrijwilligers en trouwens via www.wwoz.org te ontvangen is.

Net als het overvloedige en vaak zeer lekkere porties lokaal eten, is de hoeveelheid muziek op het JazzFest te groot om zelfs maar van alles te kunnen proeven en daarom is een van te voren opgesteld persoonlijk schema een mooi hulpmiddel, al moet je wel openstaan voor onverwachte suggesties of spontaan aanwaaiende verrassingen.
Zo zag ik de eerste vrijdag Jon Cleary & The Absolute Monster Gentlemen, die hun reputatie van hecht swingende band moeiteloos bevestigden, the Dirty Dozen Brass Band en hoorde ik uit de verte ook nog Bob Dylan klagen, terwijl ik op mijn gemak het terrein en de sfeer verkende.
Op zaterdag zag ik lokale beroemdheid Theresa Andersson met o.a. ‘Mean’ Willie Green op drums, Allen Toussaint met zijn band, Otis Taylor met Kenny Pasarelli op bas, Anders Osborne met onder andere een groovende Kirk Joseph op tuba, en Crosby, Stills & Nash als slotact, zij het erg uit de verte.
Toussaint c.s. maakten op mij die dag de grootste indruk. Net als zijn kleding, is Toussaints muziek is nog steeds tegelijk gepolijst en funky, met gelaagde melodieën en onverwachte tempowisselingen, en de meester en zijn gezellen speelden in zijn grote successen met een totale inzet en een ongelooflijke discipline de sterren nog maar eens van de hemel voor een uitgelaten en massaal toegestroomd publiek.

Daarbij viel me op hoe gemêleerd die toeschouwers zijn, zowel qua leeftijd als qua uiterlijk: letterlijke bejaarden, hoewel in de minderheid, heupwiegen er net zo aanstekelijk als toch ook goed vertegenwoordigde twintigjarigen, motor bikers en soms wel érg oud geworden bloemenkinderen uit de jaren zeventig. Een aparte groep is de Pet The Kat Crew, een verzameling muziekliefhebbers die hun naam kregen door hun uitbundige dansstijl. Toen een omstander ooit vroeg wat ze toch aan het doen waren, zei een hunner voor de grap dat ze de kat aaiden, en zo is het dus gekomen.
Op de diverse podia is de leeftijdsopbouw overigens niet anders: jong en oud wisselen elkaar af én spelen in dezelfde bands, terwijl ook onder de persfotografen enkelen al een gezegende leeftijd hadden bereikt, maar zich desondanks in lange korte broek met tennissokken dagelijks stram, maar enthousiast in bochten wrongen voor het mooiste shot.

Hoewel de organisatie wel in overgrote meerderheid, maar niet alleen lokale artiesten contracteert, weet men voor de andere wel steeds makkelijk een verband te suggereren met New Orleans: Dylan heeft er een huis, Stills ging er naar High School en bovendien hebben C,S & N een bassist uit de stad in hun groep.

Op de andere dagen zag ik (gedeeltes van) optredens van bluesman Eddie Bo, the Rebirth Brass Band, Dr John met zijn magistraal funkende Lower 9-11 Band plus blazerssectie, Marva Wright, Snooks Eaglin begeleid door Jon Cleary and The Absolute Monster Gentlemen, the Funky Meters, Los Lobos, the Wild Magnolias, Papa Grows Funk, Los Hombres Calientes, Anders Osborne met Big Chief Boudreaux en zijn Golden Eagles, Marcia Ball, the Holmes Brothers, Big Daddy ‘O’, George Porter and the Running Pardners, en op de laatste zondag het afsluitende optreden op het hoofdpodium van de Neville Brothers, live met hun rits ijzersterke klassiekers nog altijd een spectaculaire publieksfavoriet. Daarbij heb ik dan ook nog optredens gemist van o.m. The Iguanas, Keb’ Mo’, Joe Cocker, Ornettte Coleman, the Ellis Marsalis Quartet en Kelly Love Jones.
Op de paden van het festivalterrein kom je tussendoor regelmatig marching bands tegen, compleet met een groep volgers die op tamboerijnen slaan of in hun handen klappen en enthousiast en onafgebroken ronddansen, veelal gestoken in uitzinnige kostuums en bijpassende parasols ophoudend. Daarvoor loopt uiteraard iemand met een vaandel, dan komt een groep dansers, dan een aantal blazers en trommelaars, vervolgens weer dansers en dan het meelopende publiek.
Met zijn allen maken ze ongelooflijk swingende muziek, voorzien van die typische, syncoperende  New Orleans-ritmes waar de blazers dwars overheen toeteren; dat is wat anders dan een Nederlandse fanfare. Ze zijn het allemaal waard gefotografeerd te worden, maar je zou het geluid erbij moeten kunnen doen.

In-store optredens…..

Ook ’s avonds en op de dagen tussen de weekeinden in bruist de stad van de muziek. Die moet je niet zoeken in de beroemdste straat van het French Quarter, Bourbon Street, want daar wordt vooral gespeeld om onwetende toeristen te gerieven, zoals Elanor Rigby en Yesterday in een cajun-jasje (?!), maar in de talloze clubs en op de dagen tussen de twee festivalweekeinden in op de podia van Virgin Megastore, Tower Records en Louisiana Music Factory.
Vooral de laatste twee cd-zaken maken er werk van: vanaf elf uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds hebben ze elk heel uur een optreden van een act van het festival.
Bij de Louisiana Music Factory gebeurt dat bijna letterlijk tussen de schappen: in een hoek van de winkel is een podiumpje van hooguit drie bij vier meter met daarop een afgetrapte piano. Eventuele andere instrumenten en versterkers worden door de artiesten binnengezeuld en aangezet en dan is het aftellen geblazen. Zo speelde Allen Toussaint er solo, onberispelijk gestoken in een alweer een ander, nu hemelsblauw lefpak met brede witte krijtstrepen en leren mocassins zonder sokken, terwijl hij de 150 tot 200 in de gangpaden tussen de cd-rekken staande toeschouwers voor de nummers vol liefde vertelde over de schaduw van Professor Longhair, die te groot is voor hen allen. Hij voegde eraan toe dat hij er niet uit vandaan zou willen, zelfs als die schaduw klein zou zijn en speelde daarna eerbiedig een hommage voor de man die voor het eerst rhythm ‘n’ blues mengde met jazz en Caribische muziek. Ook bedankte hij en passant Glen Campbell voor het coveren van Rhinestone Cowboy, ‘because it pays the bills’.
Wanneer je heen en weer pendelt tussen deze drie zaken, kun je de hele dag muziek horen, en dat is in principe heel goed mogelijk, want ze liggen vlak bij elkaar aan Decatur Street, op nog geen vijf minuten fietsen van elkaar.
Het is daarbij heel normaal dat muzikanten in allerlei los-vaste bands tegelijk zitten, met elkaar jammen in gelegenheidsformaties en eerder dan hun groepsgenoten opstappen tijdens zo’n gratis optreden, soms zelfs midden in een nummer, omdat ze elders in de stad eigenlijk op dat moment alweer met anderen op een ander podium hadden moeten staan, terwijl ze ’s avonds weer in wisselende samenstellingen in allerlei clubs spelen.
Van die clubs moet je je overigens niet en te chique voorstelling maken: het House Of Blues oogt als Paradiso, maar dan uitgevoerd in de kleuren van een bruin café en heeft een goede akoestiek, maar de Rockin’ Bowl, ook wel Mid City Lanes genaamd, is een bowlingbaan waar in een hoek in het gedeelte vóór de banen een podium is dat alleen opvalt als er iemand staat te spelen, met de rug tegen de rechterwand. Door zijn enorme afmetingen en lage plafond verwaait het geluid er, terwijl de voortrazende bowlingballen en de omvallende kegels niet direct bijdragen tot een sfeer waarin muziek centraal staat.

….. en meer

Wie veel uithoudingsvermogen heeft, kan ook iedere avond optredens zien tot de volgende ochtend, al zijn vele al lang van te voren uitverkocht: de Neville Brothers (Na teleurstellende cd’s zitten ze nu zonder platencontract, maar naar verluidt zijn ze hard bezig met het schrijven van nieuwe nummers.) traden samen met de Wild Magnolias op in het fameuze én volgepakte Tipitina’s, dat aan de buitenkant nog het meest als een verveloze boerenschuur oogt, Dr. John zette met zijn band en blazers the House Of Blues twee uur lang op zijn kop (voor mij een van de hoogtepunten door bijvoorbeeld het ongelooflijke felle, opzwepende drummen van Herman Ernest én door mijn stoel op de eerste rij op het balkon), Jon Cleary’s Absolute Monster Gentlemen waren in de Mermaid Lounge, Anders Osborne speelde met zijn band in voornoemde Rockin’ Bowl, Marva Wright zong traditiegetrouw in haar eigen restaurant met gratis geserveerde, door haar zelf gemaakte red beans and rice, etc. etc. etc.
Toch is daarbij van belang wat de beveiligingsman bij het toilet in het House Of Blues me zei:  “Is het je eerste JazzFest? Loop je zelf niet voorbij…..”. Als je na een dag in de hitte van het festivalterrein terugkomt, kan een avond zonder muziek namelijk een verademing zijn om het geschetter ín je hoofd in relatieve rust te laten wegebben, zodat er ruimte ontstaat voor de acts van de volgende dag. ‘s Morgens worden immers alweer opnamen van optredens van de dag ervoor uitgezonden op WWOZ, gemaakt vanaf de soundboards, dus onberispelijk van kwaliteit en uitstekend geschikt als voorbereiding op de muziek die komen gaat.
Ik hoop er volgende jaar weer bij te zijn, want jongens blíjven dromen.

Geplaatst op www.popmagazineheaven.nl bij Heaven no. 30, mei-juni 2004/no. 3

Een bericht over de eerste aankondiging over de line-up van The New Orleans Jazz And Heritage Festival 2010 en een recensie van het boek The incomplete, year-by-year, selectively quirky, prime facts edition of The New Orleans Jazz & Heritage Festival vind je elders op deze site.