David Crosby was niet eens de hoofdact op de eerste editie van ‘Once in a blue moon’ , al was hij de grootste naam op het americanafestival in het Amsterdamse Bos waarvan de parkeerplaatsen groter waren dan het intieme festivalterrein.

Crosby en zijn band speelden in de hoofdtent vanaf het begin alles of niets met de vierstemmige samenzang in opener ‘In my dreams’, die daar nog opvallend vals klonk.

Daarna leidde zijn snel opgewarmde band door een alternatieve ‘best of’ en overschreed al doende zijn geplande speeltijd van een uur met een kwartier.

De verbazend goed bij stem zijnde, ontspannen Crosby zong behalve zuiver ook vol overgave, al koos hij gezien zijn 77 jaren, nieuwe lever en bypassoperatie een enkele keer niet voor een krachtige uithaal, maar voor een terloopse fluistering.

CPR’s ‘Morrison’ klonk net zo jazzy als vaste waarde ‘Homeward through the haze’, maar ook ‘Thousand roads’ en klassiekers ‘Déjà vu’ en ‘Wooden ships’ werden geïnspireerd en compromisloos gespeeld door drummer Steve DiStanislao, bassiste Mai Agan, toetsenisten Michelle Willis en James Raymond en gitarist Jeff Pevar, terwijl Crosby zelf akoestische gitaar of slaggitaar speelde.

In die songs waren de complexe jazzy structuren en inmiddels feilloze samenzang bepalende elementen. Pevar, Raymond en Willis, soms bijgestaan door DiStanislao, schitterden in het nog altijd relevante, door Crosby c.s. a capella gezongen ‘What are their names’, waarin hij in 1971 de politici van destijds al ter verantwoording riep, net als in het zwaar elektrische ‘Long time gone’.

Even leek de vaart eruit te raken, toen Crosby Michelle Willis na drie nummers lead liet zingen in haar  eigen compositie ‘Janet’, maar daarna hernam hij de regie in een verstilde, samen met de opvallend hoog zingende Pevar gezongen ‘Guinnevere’.

Zijn hechte band zweepte Crosby op het beste te geven: Agan baste solide en opvallend expressief op fretloze bas, Raymond en Willis speelden dienend en swingend, maar het bijna nonchalante gemak van DiStanislao verried zijn opvallende klasse: achterover leunend leek hij altijd tijd over te hebben. Pevar stal de show met zijn zangerige toon en sterke timing, hoewel zijn volume op sommige momenten de pijngrens naderde.

De boomlange gitarist reduceerde zijn gitaar qua afmetingen tot kinderspeelgoed, maar dan wel zijn favoriete speeltje, dat hij afwisselend bespeelde met zijn vingers en een plectrum dat hij tussen zijn lippen bewaarde als hij het niet nodig had.

In tegenstelling tot veel collega’s bleek hij geen aansteller, maar een talentvol mimespeler die zijn hele lichaam gebruikte om te onderstrepen wat hij speelde.

Door zijn  zeer goede band kon Crosby schitteren als de meest relevante van het mythische viertal Crosby, Stills, Nash en Young. Hij bleek een legende die zijn verleden verbindt met een onwaarschijnlijk creatief heden: hij maakte in vier jaar tijd drie mooie soloalbums met door hem gepatenteerde folkjazz en brengt dit najaar een vierde uit.

Daar deed de als toegift gespeelde enigszins voorspelbare meezingversie van Neil Young’s ‘Ohio’ niets aan af.