Goed, Bettye LaVette’s recente cd’s wórden inderdaad besproken, en goed besproken ook. Toch hoor ik bijna nooit iemand vertellen dat hij (of zij!) geen keus heeft en haar cd’s telkens opnieuw moet draaien. Ook hoor je haar songs nooit op de radio, althans: bijna nooit.

LaVette’s verhaal is er een van volhouden, heel lang tegen beter weten in. Toen deze Amerikaanse soulzangeres na wat verspreide single-hits in de jaren zestig in het begin van de jaren zeventig te horen kreeg dat haar lp Child Of The Seventies niet zou worden uitgebracht, stortte ze zich op live-optredens, zowel solo als in musicals.

In de jaren tachtig en negentig maakte ze incidenteel nog wel een paar platen, maar die leverden haar niets op: geen geld en geen bekendheid. Optreden bleef ze echter voortdurend.

In een in 1999 door de VPRO gemaakte documentaire over soulmuziek is ze dan ook op het podium te zien, maar ook thuis: een tengere, oudere vrouw in haar keuken, pratend over haar motivatie om door te gaan ondanks het ontbreken van steun van haar platenlabels, met haar man/manager aanvullingen brommend op de achtergrond.

Hoewel Münich al in 2000 de live-cd Let Me Down Easy: In Concert uitbracht, komt haar relatieve succes pas in 2003, als ze A Woman Like Me opneemt met producer Dennis Walker. Die produceerde ook onder meer B.B. King en Robert Cray en schrijft (mee) aan negen van de twaalf songs op dit album.

In hun samenwerking weet Walker richting te geven aan LaVette’s nog vage ideeën over hoe haar cd moet gaan klinken. Hoewel in de productie terug te horen is dat Walker inderdaad met Cray samenwerkte, overstijgt het geluid van A Woman Like Me dat wat gelikte Cray-geluid van toen tegelijkertijd ver.

Tegen een decor van swingende en dreigende rhythm ‘n’ blues en soul met als extraatje een felle blazerssectie klinkt LaVette woedend en wanhopig in onstuimige uptempo-nummers en melancholieke ballads, verlaten als ze is door haar imaginaire geliefde of die zélf verlaten hebbend.

Ze legt vermoedelijk alle haar emotie van de jaren daarvoor in het zingen van de door Walker opvallend goed op haar lijf geschreven teksten. Ze maakt zo hoorbaar dat ze haar huidige stituatie ellendig vindt, maar ook dat ze zich realiseert dat ze zonder zo’n man toch beter af is.

In haar toon legt ze dan ook een heel scala aan emoties: woede, wanhoop en verdriet, maar ook zelfbewustzijn en trots. Als ze uithaalt, klinkt ze of ze het uitgilt en als ze fluistert, klinkt ze of ze huilt om wat niet mag zijn.

Op die manier maakt ze al die songs tot eigen nummers, inclusief het afsluitende, inderdaad door haar geschreven ‘Hey Hey Baby (Bettye’s Blues)’.

De cd brengt haar erkenning in Amerika, want ze krijgt de W.C. Handy Award voor ‘Best Comeback Album Of The Year 2004’ en de krititekprijs van het tijdschrift Living Blues voor ‘Best Female Blues Artist of 2004’.

Op het door Joe Henry geproduceerde ‘I’ve Got My Own Hell To Raise’ (2005) leeft ze zich opnieuw in in nummers van anderen: composities van onder anderen Joan Armatrading, Fiona Apple, Lucinda Williams en Dolly Parton zet ze moeiteloos naar haar hand, of beter: stelt ze in de schaduw. Met een verbluffende versie van Sinead O’ Connor’s ‘I Do Not Want What I Haven’t Got’ opent ze de cd a capella en zo maakt ze er een intense gospel van.

Deze cd is nog rootsier dan op haar vorige plaat, want Henry kiest voor een kaal geluid van drums, bas, toetsen en gitaar, maar zonder blazers. Daardoor valt de aandacht nog meer op LaVette’s overdonderende zang. Ze huilt de woorden soms, maar op andere momenten spuugt ze ze uit. Het levert tien verzengende nummers op.

Ook op ‘The Scene Of The Crime’ (2007) staan tien nummers. Niet veel naar tegenwoordige maatstaven, omdat een cd nu eenmaal veel meer muziek kan bevatten. Toch is het in het geval van LaVette genoeg, want zij reisde naar de Muscle Shoals-studio’s in Alabama om op te nemen met Drive By Trucker Patterson Hood als gitarist én producer. Dat was een verrassende keuze, maar toch: net als op haar vorige overheersen hier de kale ritmes van bas en drums, eerder versterkt dan afgezwakt door de elektrische gitaren en toetsen. Rhythm ‘n’ blues, soul, gospel en funk bepalen opnieuw het geluid achter LaVette, die emotioneel net zo uithaalt in elke song als op haar twee vorige cd’s.

In dat soms tot een minimum teruggebrachte geluid voelt LaVette zich als een vis in het water, misschien ook doordat Muscle Shoals-bassist David Hood (de vader van….) en toetsenist Spooner Oldham op enkele songs meedoen, net als ze ooit meespeelden tijdens de opnamen van die nooit uitgebrachte ‘Child Of The Seventies‘. Die sessies vonden ook in Muscle Shoals-studio’s plaats.

Songs van onder anderen Eddie Hinton, John Hiatt, Frankie Miller én Bernie Taupin/Elton John eigent zij zich gretig toe. Ze zingt de teksten niet: ze leeft ze. Dat geldt ook voor het door haar samen met Patterson Hood geschreven ‘Before The Money Came ( Battle Of Bettye LaVette)’, waarin zij verhaalt hoe ze die lange magere jaren is doorgekomen. Verre van opschepperig gezongen, ademt LaVette’s zang in deze song terechte triomf, want ze bewees drie keer op rij hoe gerijpt ze is, juist door dat langdurige gebrek aan steun en erkenning en dat weet ze zelf ook.

Op i-tunes is inmiddels het zes klassiekers tellende ‘A Change Is Gonna Come’ te koop, maar het wachten is intussen toch op haar volgende volwaardige cd. Tot die tijd kun je behalve die drie recente cd’s inmiddels ook ‘Take Another Little Piece Of My Heart’ kopen, met singles en onuitgebrachte nummers uit 1969 en 1970, en ‘Child Of The Seventies’ uit 1972, alsnog uitgebracht inderdaad, toen bleek dat LaVette inmiddels wél verkocht.

Recensies ‘The Scene Of The Crime’ en van ‘Interpretations – the British rock songbook’ vind je in de categorie Recensies soul.

 

www.bettyelavette.com