Hij was in evenwicht. Hij speelde dienend, maar niet onderdanig.

Een vriendenclub, dat hoorde je én je zag het. De leadgitarist en hij gingen al heel lang mee, van ver voor deze band, al speelden ze ook nu lang niet altijd met zijn vieren. Rootsmuziek en geld: twee onverenigbare grootheden.

Hij gaf er niet om. Een feestband heeft meer werk dan een rootsband, maar dat moet je wel willen. Als je doet wat dichtbij je ligt, hoef je geen 100 optredens per jaar te doen, al zou dat zou wel leuk zijn.

Hij bleef er laconiek onder als hij er alweer niet bij was: geen geld voor de hele band. Hij vond het niet zo belangrijk dat hij dat jammer vond. De songs bleven wel overeind. Het ging niet om hem, maar om de sfeer, de taal die je spreekt.

Hij speelde ooit gospel in het EO-circuit. Mooi was dat: contrabas, gitaar en zangeres. Hij bleef Nederlands Hervormd en begeleidde nog altijd een kerkkoor. De echte, zwarte gospel vond hij geweldig. De Utrechtse Heuvelrug lag vlak bij het Amerikaanse zuiden.

Hij was een echte bassist. Hij speelde ook tuba, tenslotte. Met zijn rol in de band was hij heel gelukkig. Hij hoefde geen virtuoos te zijn: gewoon op tijd spelen, in de groove zitten en lekkere geluiden maken.

Hij had nooit gedacht op zijn drieënvijftigste nog steeds muziek te maken en op te treden. Een mooie manier van oud worden. Zijn vader werd 86. Die had 62 jaar muziek gemaakt en was tot zijn 86e min een dag nog ondeugend en puberaal. Hij hoopte ook zo te blijven.

Ze vroegen hem op school of dat vele spelen wel samenging met zijn werk. Om tien over acht voor de klas met dertig kids erin was soms lastig, maar dat was zeldzaam. Hij wist: als hij niet speelde, zou hij simpelweg niet functioneren.

Hij overleed zomaar op het podium, bassend,  drieënvijftig jaar oud.