Je weet toch nog hoe het was, voor Katrina? Hoe het zonlicht van de lage houten huizen spátte, van de gele net zo goed als van de blauwe en de rode? Hoe de hitte zich ‘s morgens vroeg al loom uitrekte in straten die Onafhankelijkheid, Vroomheid en Verlangen heetten? Je weet toch nog hoe we op de fiets vaak om de gaten in het asfalt heen moesten, sommige zo groot als een putdeksel en zo diep dat mijn voorwiel er een keer helemaal in verdween? Hoe ik bekende dat ik de eerste dag stiekem zocht naar geruststelling: Fedex-auto’s die bestellingen afleverden, taxi’s die ritten accepteerden en de Times Picayune, die op straat te koop was? Dat je uitlegde dat Bywater een buurt was op de weg terug, met mensen die de vele vervallen huizen opknapten en startende restaurants en cafés? Je weet toch nog dat je zei dat Piety Street Studios konden wedijveren met alle andere en dat Jon Cleary en Dr. John er opnamen? Dat je ons voor de laatste en zijn band een uitzinnig Tipitina’s binnenkletste, met Professor Longhair’s beeld voor de deur, gemaakt door David?

Je weet toch nog hoe dat mozaïek eruitzag dat je in je voortuin had gecreëerd van snoeren plastic carnavalskralen: paars, groen, goud en spiegeltjes? Hoe mooi het was, terwijl van elke ketting apart de nep en de platheid afstraalden? Dat je me vertelde hoe buurtkinderen je nieuwe strengen kwamen brengen en er nooit van stalen? Je weet toch nog dat je zei dat het natuurlijk nooit af zou zijn?

Je weet toch nog dat je zei dat ik Bourbon Street hooguit mocht kruísen? Dat ik die straat moest mijden omdat die het French Quarter te schande maakte? Dat ik vertelde dat ik er liefst een huis zou willen kopen in het stille stuk naar North Rampart, waar de zuipende feestgangers nooit komen? Dat weet je toch nog, Gloria?

Gepubliceerd in Heaven no.39, november-december 2005/no. 6