In een interview voorafgaand aan de publicatie van zijn memoires ‘Surrender: 40 Songs, One Story’ op 1 november heeft Bono in een vraaggesprek met The Times gesproken over de bedreigingen die hem en U2 ten deel vielen.

Daarover schrijft hij ook in zijn boek: zo claimt hij dat Gerry Adams, in het verleden leider van Sinn Fein, de politieke arm van de IRA, over hem zei dat hij stonk doordat U2 voor vrede was. Door dat standpunt zou de IRA in de VS minder fondsen hebben kunnen werven.

Met Addams’ kwalificatie valt nog wel te leven, maar dat de geheime dienst hem op de hoogte bracht van het feit dat zijn vrouw Ali Stewart weleens een doelwit van criminelen zou kunnen zijn, kon hij niet verdragen.

Ook zouden hij en zijn gezin het doelwit zijn geweest van een kidnapping: Bono schrijft

dat een ‘beroemd’ bendeleider in Dublin zijn dochters wilde kidnappen en dat bendeleden maandenlang zijn huizen zouden hebben geobserveerd en een gedetailleerd plan zouden hebben uitgewerkt.

Alsof dat nog niet genoeg is, richtten ook ultrarechtse groepen hun peilen op de band na het uitkomen van ‘Pride’, U2’s lofzang op de zwarte Amerikaanse dominee en mensenrechtenactivist Martin Luther King.

Tijdens een optreden in Arizona werd hij ervoor gewaarschuwd dat hij het einde van het nummer niet zou halen als hij het couplet over de moordaanslag op King zou zingen.

Hopelijk met enige zelfspot merkt hij in het interview op dat hij helemaal messianistisch werd bij het zingen van dat couplet en zijn ogen sloot, doordat hij zich bewust was van de ernst van de situatie.

Toen hij ze weer opgelucht open deed aan het eind van het nummer, ontdekte hij pas, dat bassist Adam Clayton de hele tijd voor hem had gestaan, hem zo afschermend van het publiek.

Eerdere berichten over Bono, over zijn ‘Surrender, 40 Songs, One Story’ en over U2 vind je in de categorie Nieuws.